Hoofdstuk 4: Monniken en ridders

4.1 Leenheren en leenmannen

Rond 800 was het Frankische rijk een groot rijk binnen Europa. De leider van dit rijk was Karel de Grote, hij was een machtige koning die zelfs keizer werd. Het was voor Karel de Grote niet makkelijk om zijn rijk te besturen omdat de wegen sinds de val van het romeinse rijk geen onderhoud hadden gehad en dus waren vervallen. Om wel overal te kunnen regeren voerde hij het stelsel van leenheren en leenmannen in.

4.2 Europa wordt Christelijk

Na de val van het Romeinse rijk waren veel Germanen weer gaan geloven in hun oude goden. Toen rond 690 een aantal geestelijken (mensen die werken voor het geloof) vanaf Engeland met de boot vertrokken naar het vaste land begonnen ze mensen te bekeren (iemand een andere godsdienst laten aannemen), deze mensen worden ook wel missionarissen genoemd.

4.3 Machtige heren, halfvrije boeren

Naast het leenstelsel was het hofstelsel ook een erg belangrijk stelsel in de middeleeuwen. Bij dit stelsel werkten boeren op het land (ook wel domein genoemd) van de heer in ruil tegen bescherming. Boeren moesten veel klusjes doen en een deel van hun opbrengsten van de landbouw afstaan, ook mochten ze niet zomaar van het land af. De boeren in dit hofstelsel worden ook wel horigen genoemd.

4.4 De opkomst van de Islam

In het jaar 610 kreeg Mohammed visioenen dat hij een nieuw geloof moest verkondigen (de Islam). Bij dit geloof was er maar één god (Allah). Het heilige boek waar de moslims in geloofden werd de Koran genoemd, in dit boek komen een aantal teksten overeen uit de bijbel.

In een relatief snel tempo verspreide de Islam zich door heel het midden oosten tot aan Frankrijk. In gebieden die de moslims veroverden verspreiden ze de islamitische cultuur. In deze cultuur was kunst voor kunst en wetenschap. Ook was er relatief veel verdraagzaamheid naar andere geloven toe, zo mochten christenen gewoon blijven wonen maar moesten wel extra belasting betalen en mochten ze het leger niet in.