Hoofdstuk 3: Burgers en stoommachines

3.1 Industrie en samenleving

Tot 1800 werd veel van de productie met de hand gedaan, in de 19e eeuw veranderde dit en kwam de industriesector op. Dit proces van industrialisatie noemen we de industriële revolutie, in deze revolutie werd productie sneller, goedkoper en groter. In de nieuwe fabrieken werd onder andere veel gewerkt met stoommachines, om deze werkend te krijgen was steenkool nodig. Voor sommige fabrieken was olie nodig en ook ijzer werd steeds meer gebruikt. Om deze grondstoffen in grote hoeveelheid naar de fabriek te krijgen werd gebruik gemaakt van nieuwe transportmiddelen waaronder de trein en het stoomschip.

De industriële revolutie was een enorme verandering, niet alleen voor de producten zelf maar ook voor de bevolking. Rond 1900 werkte in Groot-Britannië meer dan 50% in de industrie, we noemen dit ook wel een industriële samenleving. In deze nieuwe samenleving had niet iedereen het goed, veel mensen die in de fabriek werkten (fabrieksarbeiders) hadden het slecht. Deze fabrieksarbeiders moesten veel werken voor weinig geld en hadden bijvoorbeeld geen vrije dagen, er zijn in deze tijd ook veel opstanden tegen de werkgevers. Veel arbeiders vormen ook vakbonden, dit zijn organisaties die opkomen voor werknemers.

3.2 Democratie in Nederland

Nadat de Fransen in 1815 uit Nederland vertrokken werden Nederland en België één land, ook werden Nederland nu bestuurd door een koning namelijk Willem I. De nieuwe koning was erg machtig en was dan ook het staatshoofd, dit betekende dat de eerste en tweede kamer van toen vrijwel geen macht hadden en verantwoording aan de koning moesten afleggen.

Na 1848 veranderde er veel in de Nederlandse politiek, Johan Rudolph Thorbecke maakte een nieuwe grondwet waarin de koning op het gebied van macht buitenspel werd gezet. De toenmalige koning Willem II stemde hiermee in omdat het volk al een tijdje ontevreden was over deze koning en hij bang was voor opstanden. Met de nieuwe grondwet kwam er een democratie in Nederland, deze was anders dan we die nu kennen zo mochten in het begin alleen rijke mannen stemmen.

3.3 Politiek en samenleving

De problemen van de 19e eeuwse arbeiders noemen we ook wel de sociale kwestie. Deze kwestie werd door allerlei partijen aangepakt waaronder de liberalen die met sociale wetten kwamen zoals het kinderwetje waarin kinderarbeid werd verboden. De socialisten gingen nog verder en eisten nog meer gelijkheid tussen arbeiders en fabriekseigenaren, hier kwam vaak geweld bij kijken.

3.4 Westerse wereldrijken

In de 19e eeuw breidde veel landen hun kolonies uit, bij deze kolonies werden veel producten zoals olie, rubber en tabak gewonnen om zo winstgevend te zijn. Dit verschijnsel van 19e eeuwse kolonisatie noemen we modern imperialisme.

In de kolonies verspreidden veel Europese landen hun cultuur omdat ze zich beter voelde dan de bevolking die er leefden (superioriteitsgevoel), dit noemen we europeanisering.